Financieel kader

Financieel vertrekpunt

Terug naar navigatie - Financieel vertrekpunt

Het financieel vertrekpunt wordt bepaald door de vastgestelde documenten die van invloed zijn op het financieel perspectief voor de jaren 2021 tot en met 2024, te weten: de Programmabegroting 2020 en meerjarenraming 2021 – 2023, de derde bestuursrapportage over 2019 en de eerste bestuursrapportage over 2020. Onderstaand vindt u in een overzicht dit financieel vertrekpunt. In de tabellen van dit hoofdstuk zijn de negatieve budgettaire effecten met een minteken weergegeven.

Technische richtlijnen

Terug naar navigatie - Technische richtlijnen

Overeenkomstig de gebruikelijke werkwijze worden bij de start van de nieuwe begrotingscyclus richtlijnen voor de technische financiële parameters opgesteld. Voor de jaren 2021-2024 zijn de volgende parameters gehanteerd:

• Loonstijging van 2,8 % per jaar;
• Prijsstijging van 1,5 % per jaar;
• Een index van 2,2% voor de kosten Sociaal Domein (betreft gemiddelde van loon- en prijsstijging);
• Een index van eveneens 1,5 % voor de tarieven van de gemeentelijke heffingen;
• Een rentevoet van 1% (was 1,75% *) voor aan te trekken financieringsmiddelen;
• Een rentevoet van 1,0% voor investeringen in de grondexploitatie;
• De bouw van gemiddeld 350 woningen per jaar.

* zie hiervoor ook het onderwerp rentevoordeel onder de paragraaf dekkingsmiddelen.

De percentages voor de loon- en prijsstijging zijn gebaseerd op het Centraal Economisch Plan van november/december 2019 van het Centraal Plan Bureau. De index voor de tarieven van de gemeentelijke heffingen is op de verwachte prijsstijging gebaseerd. De rentevoet van 1,75% is gelijk aan de rentevoet die voor de begroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023 is gehanteerd.

Met ingang van 2016 moet de rentevergoeding voor de investeringen in de grondexploitatie worden bepaald op basis van de voorschriften zoals die zijn opgenomen in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Het rentepercentage voor de grondexploitatie in 2021 is op 1% gesteld. In de lopende begroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023 is dit percentage 1,25%.

De financiële consequenties van de technische richtlijnen op de financiële meerjarenprognose zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Financiële ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Financiële ontwikkelingen

Nu er dit jaar geen Kadernota is vastgesteld, worden hieronder de financiële ontwikkelingen zoals die in de Kaderbrief 2021-2024 waren opgenomen nogmaals voorgelegd.
Het betreft de volgende ontwikkelingen:

a. Stelpost groei in 2022 opnemen
Bij het sluitend maken van de Programmabegroting 2020-2023 is eenmalig, in 2022, de stelpost groei in de gemeentelijke begroting met € 203.000 afgeraamd. Het college heeft toen eveneens besloten om deze (eenmalige) aframing van de stelpost groei weer terug te draaien als de septembercirculaire 2019 positief zou uitpakken. Die pakte positief uit dus is deze stelpost in 2022, ad € 203.000, opnieuw opgevoerd.

b. Ontwikkeling algemene uitkering
De jaarlijkse mutaties en fluctuaties zijn al verwerkt in de reguliere Bestuursrapportages. Het uitkeringsjaar 2024 is toegevoegd en wordt vergeleken met het basisjaar 2020. De overige mutaties hebben betrekking op de wijziging in aantallen (woningen, inwoners, bijstandsgerechtigden e.d.).
Het budgettair effect bedraagt € 236.000 in 2021, € 139.000 in 2022, € 331.000 in 2023 en € 4.342.000 in 2024.

c. Effecten raadsbesluiten
Na de vaststelling van de Programmabegroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023 zijn er diverse raadsbesluiten genomen met financiële effecten voor de komende jaren. Deze gevolgen zijn nog niet eerder verwerkt in een bestuurlijk document en zijn daarom alsnog opgenomen in het financiële perspectief.
Het gaat om de volgende besluiten:
• Rbs 28-11-2019: Besluit tot jaarlijkse aanpassing van de tarieventabel parkeren;
• Rbs 19-12-2019: Kadernota 2021 ODRU;
• Rbs 17-10-2019: Financiële consequenties van de renovatie winkelcentrum Ellekoot;
• Rbs 20-02-2020: Aanpassing tarieven diensten Foodvalley 2021-2024.

d. Effecten collegebesluiten
Na de vaststelling van de Programmabegroting zijn er nog diverse besluiten door het college genomen met consequenties voor de financiële positie in de komende jaren. Het gaat concreet om:

- Veiligheidsregio (03-12-2019 en 12-05-2020)
De kadernota van de Veiligheidsregio Utrecht bevat geen verhoging van de bijdrage voor nieuw beleid. De toename van de bijdrage bestaat dan ook uitsluitend uit de reguliere technische toepassing van het financiële kader, met daarin de loon- en prijsaanpassing (€ 2,9 miljoen) conform de afspraken daarover in de gemeenschappelijke regeling en de actualisatie van de meerjarenraming van de lasten voor het FLO-overgangsrecht. In de meerjarenraming van de begroting 2020 was al een stijging van de lasten voor het FLO overgangsrecht als gevolg van een landelijk gesloten akkoord voorzien en verwerkt. Door recent genomen besluiten over de uitwerking van dit landelijke akkoord zijn de kosten echter naar voren geschoven in de tijd. In 2021 stijgen de lasten daarom ten opzichte van de meerjarenraming in de begroting 2020. Omdat het enkel gaat om een verschuiving van de kosten, blijven de totale kosten voor het FLO-overgangsrecht in het meerjarenperspectief gelijk.

- DSO VTH systeem (18-02-2020)
In het kader van de nieuwe Omgevingswet heeft de wetgever een belangrijke plaats weggelegd voor het DSO (het Digitale Stelsel Omgevingswet). Inwoners, bedrijven en overheden kunnen hierin nagaan welke regels (vergunningen) van toepassing zijn op initiatieven zoals verbouwingen of bedrijfsactiviteiten. Onze huidige software is niet toereikend voor de nu gevraagde functionaliteiten. Om te voldoen aan de wettelijk voorgeschreven informatieplicht wordt een nieuw systeem aangeschaft. De benodigde middelen voor 2020 zijn verwerkt in de eerste bestuursrapportage 2020. De structurele middelen voor 2021 en volgende jaren worden binnen deze begroting ingebracht.

- Aanbesteding brandverzekering (10-03-2020)
Vanwege het aflopen van de brandverzekering heeft een Europese aanbesteding plaatsgevonden. Hoewel vanwege het negatieve schadeverloop van de gemeente Veenendaal de verwachting was dat de premie zou stijgen van 0,63 promille per € 1.000 verzekerde waarde richting 1 promille is dat meegevallen. De nieuwe premie komt uit op 0,772 promille per € 1.000 verzekerde waarde. De verwachtte stijging van de premie is ingeschat op € 125.000 op jaarbasis. Dit bedrag is meegenomen in het overzicht van de Kaderbrief. In een later stadium bleek de stijging uit te komen op € 72.000 op jaarbasis. Hier komen we verderop in dit hoofdstuk op terug. De financiële consequenties voor 2020 zijn verwerkt in de tweede bestuursrapportage 2020. De structurele middelen voor 2021 en volgende jaren worden op deze wijze ingebracht.

- Parkeren Panhuis (24-09-2019)
Om de parkeerdruk in omliggende buurten rond sportpark Panhuis te verminderen en de veiligheid te verbeteren is het recht van opstal op Verlengde Sportlaan 3, in de brief aan de vereniging van september 2019, per 1 oktober 2020 opgezegd. Vervolgens worden de kleedruimtes en de kantine van Unitas ‘48 gesloopt. Het terrein wordt ingericht als (fiets)parkeerterrein. In een latere fase (uitgangspunt 2023, afhankelijk van de resultaten van de eerste fase) wordt ook de opslag van Sportservice gesloopt en wordt dit terrein eveneens ingericht ten behoeve van parkeren

- Quasi-inbesteden (07-01-2020)
Dit betreft het oprichten van een nieuwe stichting voor de uitvoering van de welzijnstaken in Veenendaal, op basis van het Startdocument opdracht welzijn (raadsbesluit 27 juni 2019). Het besluit betekent dat er eenmalig gedurende 3 jaar extra kosten worden gemaakt. Deze kosten worden ten laste van de Algemene Reserve gebracht.

In onderstaand overzicht vindt u de financiële gevolgen van bovengenoemde besluiten.

e. Overige mee te nemen onderwerpen
In deze paragraaf worden de onderwerpen en de daarvoor benodigde budgetten genoemd waarvan wij in de Kaderbrief reeds voorgesteld hebben om deze in elk geval mee te nemen in deze programmabegroting.

1. Legesinkomsten reisdocumenten
Omdat reisdocumenten (paspoorten, ID-kaarten) en rijbewijzen voor de meeste groepen inwoners 10 jaar geldig zijn (met uitzondering van bepaalde leeftijdsgroepen), is het aantal verlengingen hiervan sterk afgenomen. Dat betekent dat de legesopbrengsten evenredig dalen. De vrijval die dit betekent in de werkzaamheden is ingevuld met andere werkzaamheden zoals tegengaan identiteitsfraude, controle berichtenverkeer en mutaties naamgebruik, oppakken meervoudige vermissingen documenten, etc. Per saldo is er dus geen sprake van een budgettair neutraal verloop. Het gaat hier om een bedrag van structureel € 180.000.

2. Uitvoering Omgevingswet
Geïnventariseerd is welke structurele kosten gemoeid zijn met de uitvoering van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging bouwen (Wet KB). Hier gaat het om een structurele vermindering van de legesopbrengsten van € 200.000 per jaar. De extra kosten voor de noodzakelijke formatie-uitbreiding om aan de wettelijke taken te blijven voldoen zijn meegenomen in het onderdeel ‘versterking capaciteit’; de ICT kosten zijn al verwerkt bij het onderdeel ‘collegebesluiten’. Nu besloten is om de Omgevingswet niet op 1 januari 2021 in werking te laten treden maar op 1 januari 2022 geldt dat ook voor de Wet KB. Vanwege de verschuiving met één jaar is voor 2021 een bedrag van € 0 opgenomen. Voor de jaren daarna is een bedrag van € 200.000 opgenomen. Verder zijn we terughoudend geweest voor zover het betreft de benodigde aanvullende formatie voor 2021. De formatieve consequenties van de uitvoering van de Omgevingswet per 1 januari 2022 worden verwerkt in de kadernota en programmabegroting 2022. Zie verder ook de gedetailleerde informatie in paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

3. Versterking formatie in kader van wet- en regelgeving en doelstellingen
Verderop in dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de formatie zal worden uitgebreid en welke motieven daaraan ten grondslag liggen. De uitvoering van de wettelijke taken en de doelstellingen vanuit het raadsprogramma vragen om een noodzakelijke uitbreiding met minimaal 50 fte. Dit verhoudt zich met eerder in beeld gebrachte benchmarkgegevens (van onder andere het A&O-fonds). Wij hebben dit vanwege de financiële omstandigheden van de gemeente teruggebracht tot het meest noodzakelijke en onontkoombare. Dit leidt voor 2021 tot een formatie-uitbreiding met 25 fte (€ 1.800.000) welke opgenomen is in deze programmabegroting. Tussen kaderbrief en Programmabegroting is geconstateerd dat 1 fte extra nodig is voor het uitvoeren van wettelijke taken in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording (zie ook verderop in dit hoofdstuk).

4. Knelpunten ICT / Veens Nieuwe Werken
Juist in de huidige periode met de perikelen rond de Corona-crisis is het van belang dat het ‘thuiswerken’ optimaal wordt gefaciliteerd en dat we ook vanuit ‘huis’ optimaal en vooral digitaal kunnen blijven werken. De uitrol van Office 365 is hierbij essentieel omdat dit ons in staat stelt steeds meer werkzaamheden te digitaliseren. Ook in de komende jaren moet de digitale dienstverlening verder geoptimaliseerd en uitgebreid worden. Daarbij staat de gemeente garant voor het feit dat de inwoner op elk moment over de gewenste informatie kan beschikken. Onderdeel hiervan is ook het ‘Veens Nieuwe Werken’. Verdergaande digitalisering betekent dat vaste PC's vervangen worden door laptops en vaste telefoons door mobieltjes, waardoor er op elk moment op elke plaats gewerkt kan worden. Juist nu waarin we door het Coronavirus meer naar de ‘1,5 meter’ economie gaan, zal het thuiswerken verder toenemen, zodat mobile devices eerder regel dan uitzondering zullen worden. Structureel gaat het om een bedrag van € 210.000 per jaar. Zie verder ook de gedetailleerde informatie in paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

5. Versterking ENV 2035
Voor de uitvoering van de aardgasvrije transitie als onderdeel van de afspraken in het klimaatakkoord zijn ook op lokaal niveau middelen nodig. Om minimaal te kunnen voldoen aan de door het rijk opgelegde wijkuitvoeringsplannen is € 600.000 nodig. We kiezen dan overigens voor de langzame variant (in 2050 aardgasvrij) en voldoen daarmee niet aan onze eigen eerder gestelde ambitie om in 2035 energieneutraal te zijn. Oorspronkelijk gingen we uit van 50% vergoeding door het rijk. Inmiddels is het bekend geworden dat het rijk de verdeling opnieuw zal bepalen na de kabinetsformatie 2021. We gaan er van uit dat het rijk een aanzienlijk deel zal vergoeden.
Van deze € 600.000 wordt € 490.000 onder de noodzakelijke uitbreiding van de formatie meegenomen. Het restant, ad € 110.000, vindt u hier terug. Zie verder ook de gedetailleerde informatie in paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

6. Nieuwe brandweerkazerne / verplaatsing wijkservice
In een beeldvormende avond (6 april 2020) zijn plannen gepresenteerd met betrekking tot de brandweer / wijkservice. Ingegaan is op het feit dat de duurzame inzet van de brandweer onder druk is komen te staan en dat het vastgoed verouderd is. Vanuit de VRU wordt aangedrongen op optimalisering van de brandweer. In de presentatie wordt aangegeven dat de exploitatielasten van een nieuwe kazerne variëren van € 250.000 tot € 330.000 in het eerste jaar, afhankelijk van de investering. In het financieel perspectief wordt voorzichtig uitgegaan van € 300.000. In 2020 wordt een voorstel voorgelegd aan de raad waarbij wordt ingegaan op onder andere aspecten zoals renovatie of nieuwbouw, scenario’s voor woningbouw(programma) en daarmee ook de definitieve financiële doorrekening met kredietaanvraag. Hierbij wordt ook gekeken naar slimme aanbestedingsvormen. Tot slot zal hierbij ook de verplaatsing van wijkservice worden betrokken. Hiermee wordt stationskwartier deelgebied B afgerond en ontstaat de mogelijkheid om wijkservice te combineren met nieuwbouw van IW4. De verplaatsing van wijkservice wordt grotendeels gefinancierd uit de herontwikkeling van de vrijkomende locatie. De beperkte extra exploitatielasten worden vooralsnog geraamd binnen een bandbreedte van € 10.000 tot € 40.000 in het eerste jaar. In het financieel perspectief is uitgegaan van € 25.000.

7. Problematiek langparkeren bedrijventerreinen
De laatste jaren is de problematiek rondom het parkeren van vrachtwagens op de bedrijventerreinen steeds groter geworden. Dit betreft zowel problemen rondom verkeersveiligheid als de sociale veiligheid. In overleg met de ondernemers is gezocht naar oplossingen. Wij willen (in overleg met de ondernemers) deze terreinen in 2020/2021 als parkeerverbodszone inrichten, en deze inrichting combineren met de versterking van de handhaving. Hiervoor willen wij een ‘bedrijventerrein-BOA’ inzetten. Dit vraagt om een structurele inzet van circa € 55.000. Deze formatievraag is in het onderdeel formatie meegenomen. Daarnaast moeten werkzaamheden worden uitgevoerd om de parkeerverboden daadwerkelijk in te voeren (advisering, bebording, markering). Hiervoor is in 2021 eenmalig een bedrag van circa € 80.000 noodzakelijk. De te verrichten werkzaamheden ter invoering van de parkeerverboden zijn mede afhankelijk van het overleg met ondernemers over de in te stellen maatregelen.

8. Digitale participatietool
Bij de behandeling van de Programmabegroting 2020-2023 is motie M3 aangenomen om digitale participatie middels een e-tool te betrekken bij wijkgericht werken. De kosten van dit uitgewerkte plan zijn hier alsnog opgenomen. In deze programmabegroting wordt voorgesteld tot het aanschaffen van een digitale participatietool. De structurele lasten bedragen € 32.000.

In het overzicht leiden de voorgaande onderwerpen tot het volgende beeld.

f. Dekkingsmiddelen
Bij de kaderbrief zijn reeds dekkingsmiddelen opgenomen die ingezet kunnen worden voor de verwachte tekorten. Het gaat daarbij om een in te boeken rentevoordeel, een voordeel vanwege lagere kapitaallasten en het inzetten van het resultaat van de septembercirculaire 2019. Hieronder worden de budgettaire effecten van deze dekkingsmiddelen toegelicht.

1. RentevoordeeI
In Veenendaal passen we ‘totaalfinanciering’ toe. Dat betekent dat alle rentelasten en -baten bij elkaar worden geteld (inclusief de rente over voorgenomen investeringen). Vervolgens wordt er een gemiddeld rentepercentage berekend wat van toepassing is op de berekening lasten. Het gemiddelde percentage komt uit op 1. Dat betekent dat ook over de investeringen zoals in het MIP zijn opgenomen 1% rente moet worden berekend.
Er is echter een percentage berekend van 1,75%; dat is niet conform het BBV, waar wordt uitgegaan van eenzelfde percentage voor alle betreffende berekeningen. Doordat nu 1 % wordt aangehouden, vallen de berekende kapitaallasten in het MIP lager uit. Het rentevoordeel is resp. berekend op € 163.000 in 2021, € 275.000 in 2022,
€ 368.000 in 2023 en € 473.000 in 2024

2. Nieuw afschrijvings- en activabeleid
Bij het opstellen van deze kaderbrief zijn we ervan uit gegaan dat de financiële gevolgen van de nota ‘Afschrijving en activabeleid gemeente Veenendaal’ tot een voordelig resultaat in de komende jaren zou leiden. Een deel van de te verwachten daling van de kapitaallasten is, voor een bedrag van € 750.000 per jaar, bij de Kaderbrief ingezet als dekkingsmiddel om de programmabegroting sluitend te krijgen. Op basis van het raadsbesluit van 17 september jl. zijn inmiddels ook de definitieve effecten van het gewijzigde activabeleid bekend. De verwerking hiervan vindt u terug verderop in dit hoofdstuk.

3. Effecten septembercirculaire 2019
Het resultaat van de september-circulaire 2019 was dat de Algemene Uitkering in de komende jaren hoger is dan eerder was voorzien. Op dat moment is nog geen voorstel aan de raad gedaan welke bestemming deze hogere uitkeringsbedragen dienen te krijgen. In afwachting van de Kaderbrief 2021-2024 is het bedrag voorlopig in de Algemene Reserve gestort. Daarbij heeft het college aangetekend dat bij het opstellen van de Kaderbrief alsnog naar de bestemming van deze extra gelden zal worden gekeken. Nu gebleken is dat onze financiële positie onder druk staat wordt voorgesteld deze gelden alsnog uit de Algemene Reserve te halen en ten gunste van de reguliere begroting te brengen. Het gaat daarbij om de volgende bedragen:
• In 2021 € 1.812.000;
• In 2022 € 1.977.000;
• In 2023 € 1.649.000.

In onderstaand overzicht vindt u de financiële gevolgen van de dekkingsvoorstellen.

Resume Kaderbrief
De ontwikkelingen, zoals ze in de Kaderbrief 2021-2024 zijn aangekondigd en verwerkt in deze programmabegroting, hebben onderstaand effect op het financieel meerjarenperspectief.
Zie verder ook de gedetailleerde informatie in paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

 

Ontwikkelingen tussen Kaderbrief 2021-2024 en Programmabegroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024

Terug naar navigatie - Ontwikkelingen tussen Kaderbrief 2021-2024 en Programmabegroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024

1.4 a Financiële mutaties na Kaderbrief
Bij het opstellen van de Kaderbrief zijn de technische richtlijnen doorgerekend waarbij met name de indexeringen op de bestaande budgetten zijn verwerkt op basis van de op dat moment (lees: maart 2020) bekende gegevens.
Op basis van een nadere analyse en actuele informatie is gebleken dat de richtlijnen op een beperkt aantal onderdelen nog niet volledig zijn toegepast. Om een volledig meerjarenbeeld te presenteren, zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:

1. Aanpassing indexeringen
In de meerjarenbegroting, zoals die is opgenomen in de Kaderbrief, is bij de inkomsten vanuit de gemeentelijke belastingen voor de periode 2021 tot en met 2023 uitgegaan van een prijsindex van 2,4%. De prijsindex bedraagt echter 1,5%, waardoor de raming voor deze jaren aangepast dient te worden. Het budgettaire effect van deze wijziging werkt cumulatief door en bedraagt € 137.000 in 2021, € 282.000 in 2022 en € 435.000 in 2023.
Daarnaast is ook bij een aantal begrote uitgaven de indexering niet volledig door vertaald in het financieel meerjarenperspectief. Het betreft dan o.a. de index bij enkele budgetten binnen het sociaal domein en de taakvelden afval en riolering in de jaren 2021, 2022 en 2024. Het budgettaire effect van deze aanpassingen bedraagt € 104.000 in 2021, € 131.000 in 2022 en € 79.000 in 2024. Voor 2023 is sprake van een klein voordelig effect van € 3.000.

2. Volledige Verwerking MIP 2021-2024
In de kaderbrief zijn de geraamde kapitaallasten van het Meerjareninvesteringsplan 2021-2024 opgenomen. Voor het jaar 2024 waren deze lasten, op het moment van opstelling van de Kaderbrief, nog niet volledig in beeld. Voor 2024 dienen de kapitaallasten opgehoogd te worden met € 442.000.

In onderstaand overzicht vindt u het effect van bovengenoemde aanpassingen.

1.4 b Meicirculaire 2020
In de meicirculaire 2020 heef het Rijk voor de jaren 2021 tot en met 2024 aangekondigd dat:

- de herverdeling van het gemeentefonds doorgeschoven is van 2021 naar 2022;
- de accressen voor 2021 worden ‘vastgeklikt’ op het niveau van de meicirculaire 2020;
- zodat in deze coronatijd rust en stabiliteit wordt gecreëerd, zowel voor de gemeenten als de rijksoverheid.

De meicirculaire bevat een aantal algemene en -taakmutaties. Algemene mutaties hebben invloed op het begrotingssaldo van de gemeente en zijn vanaf 2021 in deze programmabegroting verwerkt. Taakmutaties zijn mutaties in de algemene uitkering die gerelateerd zijn aan een extra taak of uitbreiding van een taak. Deze zijn voor de jaren 2021 tot en met 2024 reeds verwerkt in de 2e bestuursrapportage 2020. Onderstaand wordt u het integrale beeld van de meicirculaire 2020 gepresenteerd en toegelicht. Dus inclusief de effecten voor het jaar 2020 die reeds verwerkt zijn in de 2e bestuursrapportage 2020.

Tabel 1 Algemene mutaties in het gemeentefonds bij de meicirculaire 2020

De uitkomsten van de meicirculaire 2020 leveren een voordelig effect op in 2020 (€ 925.000), 2021 (€ 684.000), 2022 (€ 1.075.000), 2023 (€ 394.000) en 2024 (€ 86.000).De effecten zijn het gevolg van de volgende ontwikkelingen:

1. Accressen
De accressen voor 2020 tot en met 2023 zijn naar boven bijgesteld door een hogere compensatie voor de loon- en prijsontwikkeling en hogere accresrelevante uitgaven op de Rijksbegroting. Vanaf 2023 is het accres verlaagd als gevolg van de zorguitgaven op de Rijksbegroting op basis van de Middellangetermijnverkenning (MLT) Zorg van het Centraal Planbureau. Tevens laat de afrekening over 2019 een voordelig effect zien.
Voor onze gemeente leidt de aanpassing van de accressen tot een verhoging van de algemene uitkering met € 219.000 in 2020, € 507.000 in 2021, € 1.155.000 in 2022, € 468.000 in 2023 en een verlaging van de algemene uitkering met € 242.000 in 2024.

2. BTW compensatiefonds (BCF)
Gemeenten hebben in 2019 nog minder gedeclareerd bij het BTW Compensatiefonds dan eerder gedacht. Voor Veenendaal gaat het over 2019 om een aanvullende uitkering van € 116.000 . Deze afrekening heeft echter ook structurele gevolgen. Conform de provinciale richtlijn mag structureel in de meerjarenbegroting maximaal rekening gehouden worden met het bedrag van de afrekening 2019. Voor Veenendaal gaat het dan om een bedrag van in totaal € 410.000, in de gemeentelijke begroting is structureel rekening gehouden met een bijdrage van € 140.000. Het verschil, ad € 270.000, zal structureel in de meerjarenbegroting worden opgenomen (cf. de provinciale richtlijn).

3. Stelpost herverdeling gemeentefonds (vanaf 2022)
Vanaf 2022 zullen naar verwachting de gevolgen van de herijking van het gemeentefonds in de algemene uitkering verwerkt worden. Ofschoon de uitkomsten van de herverdeling nog niet bekend zijn, worden op basis van het globale beeld (onderzoeksbureau AEF) bij het sociaal domein herverdeeleffecten verwacht waarbij voornamelijk de gemeenten met minder dan 100.000 inwoners nadeelgemeenten zijn.
Daarnaast zijn in de decembercirculaire 2019 de aantallen medicijngebruik opwaarts bijgesteld. Dit heeft voor Veenendaal een voordelig effect. De vraag is in hoeverre we dit voordeel structureel kunnen aanwenden, omdat deze maatstaf hoogstwaarschijnlijk niet terug zal keren in het nieuwe verdeelstelsel dat per 2022 in gaat. De kans is aanwezig dat er dan op dit vlak een negatief herverdeeleffect gaat ontstaan.
Uit het oogpunt van voorzichtigheid achten we het raadzaam om voor de herverdeling van het gemeentefonds een stelpost van € 500.000 vanaf 2022 (structureel) in de begroting op te nemen.

4. Ontwikkeling uitkeringsbasis
De ontwikkeling van de uitkeringsbasis wordt hoofdzakelijk beïnvloed door de hoeveelheidsverschillen. De hoeveelheden zijn voor meerdere maatstaven in de meicirculaire gewijzigd op basis van de meeste actuele gegevens.
De ontwikkeling van de uitkeringsbasis leidt tot een verhoging van de algemene uitkering in 2020 met € 525.000, € 213.000 in 2022, € 248.000 in 2023 en € 669.000 in 2024. In 2021 is sprake van een verlaging van de algemene uitkering met € 37.000.

5. WOZ-waarde
De WOZ-waarden zijn in deze circulaire aangepast aan de recente waardeontwikkeling. Daarnaast zijn de rekentarieven voor de WOZ aangepast op onder meer de inflatie in 2019. Per saldo leidt dit voor Veenendaal een verlaging van de algemene uitkering van € 190.000 in 2020, € 67.000 in 2021 oplopend naar € 172.000 in 2024.

6. Overige mutaties
In de meicirculaire zijn tevens de volgende mutaties doorgevoerd:
- De structurele doorwerking van het inzetten van de verdeelreserve vanuit de decembercirculaire;
- De afrondingen van de uitkeringsfactor.

Per saldo leiden deze mutaties tot een verhoging van de algemene uitkering met € 101.000 in 2020, € 11.000 in 2021, € 88.000 in 2022, € 79.000 in 2023 en € 61.000 in 2024.

Zeer recent is de septembercirculaire 2020 verschenen. Wij zullen u, voorafgaand aan de behandeling van deze programmabegroting in de raadsvergadering van 5 november as., separaat over deze circulaire informeren.

1.4 c Aanpassing activabeleid

In de vergadering van 17 september jl. is de raad akkoord gegaan met de nieuwe nota van afschrijving en activabeleid. Dit besluit heeft de volgende budgettaire consequenties voor het financieel meerjarenperspectief:

1.4 d Structurele effecten 2e bestuursrapportage 2020

In de raadsvergadering van 15 oktober 2020 wordt de 2e bestuursrapportage 2020 vastgesteld. In deze rapportage zijn een aantal ontwikkelingen opgenomen die een structurele doorwerking hebben naar de jaren daaropvolgend. Het gaat daarbij om de volgende mutaties:

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de 2e bestuursrapportage 2020.

1.4 e Wijzigingen Meerjareninvesteringsplan (MIP)

Het bestaande meerjareninvesteringsplan (MIP) is opnieuw beoordeeld op basis van actuele ontwikkelingen. Zo is kritisch gekeken naar de volledigheid van de lijst van investeringen, de begrote bedragen, het jaar van uitvoering en het jaar van ingebruikname van de investeringen (wat bepalend is voor de start van de afschrijvingen). Deze beoordeling levert een aantal wijzigingen op ten opzichte van het bestaande MIP 2020-2023. Het betreft met name de wijzigingen bij de investeringen in IKC’s (op grond van het Integraal Huisvestingsprogramma), mutaties bij de investeringen in sportaccommodaties in verband met de btw (inclusief de te ontvangen rijksbijdrage, de zgn. SPUK) en de geplande nieuwe investeringen in de periode 2021-2023 In onderstaand schema vindt u deze wijzigingen en de bijbehorende financiële gevolgen voor de jaren 2021 tot en met 2024.

Zoals u hierboven kunt zien, hebben de wijzigingen in het Meerjareninvesteringsplan een positief effect op het financieel meerjarenperspectief van € 178.000 in 2021, € 289.000 in 2022, € 117.000 in 2023 en een negatief effect van € 36.000 in 2024.

In bijlage 3 van deze programmabegroting vindt u het Meerjareninvesteringsplan 2021-2024. De kapitaallasten van geplande investeringen in 2024 hebben, o.b.v. het nieuwe activabeleid, geen effect op het meerjarenperspectief 2021-2024. De kapitaallasten van deze investeringen zullen vanaf 2025 in de begroting worden opgenomen.

1.4 f Overige ontwikkelingen na Kaderbrief
In de Kaderbrief is reeds melding gedaan van de benodigde investering voor het tegengaan van de verspreiding van SBR Infill naar de omgeving. In de eerste bestuursrapportage 2020 is aangegeven dat naast de investering ook in 2021 eenmalig een bedrag van € 61.000 nodig is voor het verwijderen van de Infill in de omgeving. Dit bedrag dient nog via deze begroting beschikbaar gesteld te worden.

Voor de investeringslasten m.b.t. de Infill-problematiek is in de Kaderbrief structureel € 30.000 vanaf 2021 geraamd. Aangezien de investering in 2021 zal plaatsvinden, zullen de geraamde (kapitaal)lasten zich pas vanaf 2022 voordoen. De raming van de kapitaallasten in 2021, ad € 30.000, kan hiermee komen te vervallen.
Tijdens de “begrotingstafels” van 31 augustus en 2 september heeft de raad kennis kunnen nemen van de ontwikkelingen met betrekking tot de ambtelijke organisatie. In de Kaderbrief zijn hiervoor middelen gereserveerd. Hierbij is, zoals de raad tijdens de eerdergenoemde begrotingstafels al is meegedeeld, nog geen rekening gehouden met de benodigde formatie vanaf 2021voor de rechtmatigheids-verantwoording. Voorgesteld wordt om voor deze wettelijke verplichting vanaf 2021 structureel € 70.000 in de begroting op te nemen.

De verstedelijkingsstrategie Arnhem/Nijmegen en Foodvalley is een opmaat naar het maken van afspraken over verstedelijking en daarmee ook mogelijke nieuwe locaties voor woningbouw en/of bedrijventerrein. Ook wordt er naar regionale mobiliteit gekeken en is het daarmee een opmaat naar het ter tafel brengen van infraprojecten bij de bestuurlijke overleggen Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De kosten van de verstedelijkingsstrategie worden verdeeld tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincies, de regio’s en de gemeenten. De gemeentelijke bijdrage is naar verwachting eenmalig en wordt ingeschat op € 60.000 in 2021.

Per saldo hebben bovengenoemde mutaties dus een budgettair effect van € 161.000 in 2021 en structureel € 70.000 vanaf 2022.

1.4 g Schrappen opschalingskorting
Gezien de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona heeft het kabinet besloten de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel te schrappen. Dit leidt tot een verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds van € 70 miljoen in 2020 en € 160 miljoen in 2021. Voor 2021 wordt de verhoging van de algemene uitkering voor Veenendaal ingeschat op € 640.000.

1.4 h Beoordeling bestemmingsreserves
De bestaande bestemmingsreserves zijn opnieuw tegen het licht gehouden op nut en noodzaak, waarbij tevens gekeken is of er bedragen overgeheveld kunnen worden naar de algemene reserve. Dit om het weerstandsvermogen in de huidige onzekere tijden te verbeteren.

Bij de beoordeling van de reserves is gebleken dat een viertal reserves kunnen worden opgeheven omdat de looptijd verstrijkt c.q. verstreken is en/of het doel behaald is. Het gaat concreet om de volgende reserves en vrijvallende bedragen:

Nadere toelichting:
1. Reserve breedtesport: de looptijd van deze reserve eindigt in 2020;
2. Reserve sloop Rozenbottel: het doel van deze reserve is behaald;
3. Bestemmingsreserve sociaal domein: de looptijd van deze reserve is beëindigd in 2019;
4. Reserve wachtgeldverplichtingen WMMN: de looptijd van deze reserve is beëindigd in 2019, er rusten geen wachtgeldverplichtingen meer.

Voorgesteld wordt om het saldo van deze reserves van per saldo € 81.857 vrij te laten vallen ten gunste van de algemene middelen in 2021.

Bij de beoordeling van de reserves is tevens kritisch bekeken of er reeds “beslag” ligt op de gereserveerde middelen. Bij een drietal reserves zijn we van mening dat de huidige stand van deze reserves het mogelijk maakt om een gedeelte hiervan vrij te laten vallen ten gunste van de algemene middelen, omdat er nog geen concrete verplichtingen zijn aangegaan. Tevens verwachten wij dat het doel van de reserve met het resterende bedrag (na gedeeltelijke vrijval) behaald zal worden.
In onderstaande tabel wordt weergegeven om welke reserves en bedragen het gaat.

Nadere toelichting:
1. Bestemmingsreserve Starters- en Blijversleningen: De jaarlijkse uitvoerings- en rentekosten van de verstrekte leningen worden uit deze reserve bekostigd. Voorgesteld wordt om vanuit deze reserve € 500.000 over te hevelen naar de algemene reserve. Op basis van de huidige rentestand is namelijk berekend dat de gemeente, ondanks deze verlaging, tot 2029 leningen kan verstrekken, zonder dat het (extra) budgettaire gevolgen heeft;
2. Reserve mobiliteit: de reserve wordt ingezet voor de binnen Foodvalley aangegane verplichtingen in het kader van de mobiliteit. Binnen deze reserve is, na aftrek van de eerdergenoemde verplichtingen, nog € 136.166 vrij aanwendbaar. Voorgesteld wordt om dit bedrag vrij te laten vallen ten gunste van de algemene middelen;
3. Egalisatiereserve verkiezingen: via deze reserve wordt het jaarlijkse (budgettaire) saldo van de verkiezingen verrekend. Daarnaast wordt deze reserve ingezet wanneer er in enig jaar meer dan 1 verkiezing plaatsvindt. Op basis van de ervaring vanuit de afgelopen jaren vinden wij het verantwoord om deze reserve te verlagen met € 50.929 naar € 100.000.
Voorgesteld wordt om de vrijvallende bedragen van deze reserves van per saldo € 687.095 ten gunste te laten komen van de algemene middelen in 2021.

In het overzicht ‘beoordeling reserves’ (bijlage 6) vindt u de nadere argumentatie en toelichting bij de voorgestelde mutaties.

Per saldo wordt voorgesteld vanuit de bestemmingsreserves een bedrag van afgerond € 769.000 in 2021 te onttrekken ten gunste van de algemene middelen.

Resume ontwikkelingen tussen Kaderbrief en Programmabegroting (excl. sociaal domein)

In onderstaand overzicht vindt u het effect van bovengenoemde ontwikkelingen op het financieel meerjarenperspectief.

Zoals u uit bovenstaande tabel kunt opmaken, is er sprake van een positief begrotingssaldo (excl. sociaal domein) van € 1.934.000 in 2021, € 971.000 in 2022, € 483.000 in 2023 en een negatief saldo van € 847.000 in 2024.

Sociaal Domein

Terug naar navigatie - Sociaal Domein

We gaan ervan uit dat de kosten van het sociaal domein, zonder het nemen van maatregelen, zullen stijgen met € 3.766.000 in 2021 naar € 5.644.000 in 2024.
Deze stijging is met name het gevolg van het groeiend jeugdhulpgebruik.
Het uitgangspunt vanuit het raadsprogramma is dat de verwachte tekorten de komende jaren opgevangen moeten worden door de reeds vastgestelde en nog te besluiten maatregelen binnen het sociaal domein. Daarbij wordt rekening gehouden met een groeipad voor de realisatie van de besparingen, waarbij de (incidentele) tekorten ten laste van de algemene middelen gebracht worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

In onderstaand overzicht vindt u de verwachte financiële ontwikkelingen binnen het sociaal domein.

Resume (inclusief sociaal domein)

Terug naar navigatie - Resume (inclusief sociaal domein)

Het financieel meerjarenperspectief ziet er, na verwerking van de ontwikkelingen binnen het sociaal domein, als volgt uit:

Het saldo van de begroting bedraagt € 910.000 in 2021, € 604.000 in 2022, € 509.000 in 2023. In 2024 wordt een tekort geprognosticeerd van € 1.057.000.

Sluitende begroting

Terug naar navigatie - Sluitende begroting

De Programmabegroting dient volgens de begrotingsvoorschriften (BBV) structureel en reëel in evenwicht te zijn. De provincie, als toezichthoudend orgaan, zal bij haar beoordeling van de begroting met name dit criterium hanteren bij haar toezichtsbesluit.

Concreet dient de begroting in 2021 sluitend te zijn. Als dit niet het geval is, dan dient de begroting 2024 sluitend te zijn. Met een sluitende begroting wordt bedoeld dat in enig jaar de begroting geen negatief saldo vertoont en de structurele lasten in dat jaar gedekt worden door de structurele baten.

Deze Programmabegroting kan als sluitend worden betiteld, aangezien we in 2021 een positief saldo hebben en de structurele lasten in dat jaar gedekt worden door structurele baten. We voldoen hiermee aan de voorschriften vanuit het BBV.

Algemene reserve/weerstandsvermogen

Terug naar navigatie - Algemene reserve/weerstandsvermogen

Om bovengenoemde risico’s het hoofd te kunnen bieden als ze zich voordoen, is het belangrijk een buffer te hebben om de financiële effecten op te kunnen vangen. De belangrijkste buffer voor het opvangen van de risico’s is de algemene reserve. De ontwikkeling van de algemene reserve ziet er, na de verwerking van de 2e bestuursrapportage 2020, als volgt uit:

De geprognosticeerde stand van de algemene reserve bedraagt per 31/12/2024 € 14.415.000.
In een eerder stadium heeft de raad het minimumbedrag van de algemene reserve bepaald op € 16,5 miljoen. Ten opzichte van dit minimumbedrag komt de huidige prognose afgerond € 2,1 miljoen lager uit.

Zoals u in de vorige paragraaf al heeft kunnen lezen, zijn de huidige risico’s bij met name het sociaal domein, de Coronacrisis en de bijstandsverlening actueel en urgent. En is een versterking van het weerstandsvermogen (lees: algemene reserve) gewenst om de mogelijke risico’s op te kunnen vangen.

Ons voorstel is daarom om de verwachte begrotingssaldi vanuit deze programmabegroting toe te voegen aan de algemene reserve, zodat we voldoende buffer hebben wanneer de risico’s zich voor gaan doen.

Bij verrekening van de begrotingssaldi in de jaren 2021 tot en met 2024 met de algemene reserve komt het plaatje er als volgt uit te zien:

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat verwachte stand van de algemene reserve afgerond € 15,4 miljoen bedraagt. Wij gaan ervan uit dat deze buffer voldoende zal zijn om de huidige risico’s op te kunnen vangen. Zie hiervoor ook de toelichting in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Risico’s

Terug naar navigatie - Risico’s

Belangrijk voor een goede beoordeling van het financieel meerjarenperspectief zijn, naast de verwachte begrotingssaldi, ook de risico’s en het vermogen om deze risico’s op te kunnen vangen als ze zich voordoen.
De belangrijkste risico’s zijn op dit moment:

1. Sociaal domein

Het uitgangspunt vanuit het raadsprogramma is dat de verwachte tekorten in de komende jaren opgevangen moeten worden door de reeds vastgestelde en nog te besluiten maatregelen binnen het sociaal domein. Onzeker is of deze maatregelen het benodigde (financiële) effect hebben en of dit effect wel in het afgesproken tijdpad plaats zal vinden.

2. Coronacrisis

Op 13 maart 2020 werden de eerste landelijke Corona maatregelen van kracht. De daaropvolgende maanden zijn we geconfronteerd met een crisis van ongekende omvang. De maatregelen die de regering heeft genomen om de gevolgen van het corona-virus te beperken, zijn van grote invloed op onze samenleving. Onze eerste prioriteit betrof natuurlijk de publieke gezondheid. Naarmate de crisis voortduurde, is deze prioriteit verbreed waarbij veel aandacht is voor de maatschappelijke en economische gevolgen van de coronacrisis. In de diverse raadsinformatiebrieven en P&C-documenten is de raad in 2020 geïnformeerd over de gevolgen en genomen maatregelen vanwege de Coronacrisis.
Op dit moment is moeilijk in te schatten welke invloed de Coronacrisis in 2021 zal hebben op onze samenleving en wat de budgettaire effecten zullen zijn voor onze programmabegroting. Enerzijds vanwege de duur van de Coronacrisis en de daarbij behorende gevolgen (o.a. hoe de huidige situatie zich ontwikkelt en vanaf wanneer is een vaccin beschikbaar) en anderzijds is onzeker in hoeverre we in 2021 door het Rijk gecompenseerd worden voor de extra kosten als gevolg van de Coronacrisis. Gezien deze onzekerheden beschouwen we de Coronacrisis in deze Programmabegroting als een van de belangrijkste risico’s en zullen we de situatie ook in 2021 nauwgezet monitoren en de raad van de ontwikkelingen op de hoogte houden. Zie verder ook de gedetailleerde informatie in paragraaf uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen.

3. Bijstandsverlening

Jaarlijks ontvangt de gemeente Buig-middelen voor het uitvoeren van de Participatiewet. De participatiewet is een open-einde-regeling.
Het is de verwachting dat de gevolgen van het corona-virus een zware stempel gaan drukken op de landelijke en lokale economie. De werkloosheid kan daarbij oplopen met een mogelijke stijging van het aantal cliënten in de bijstand en andere soorten van hulpverlening. Het Rijk verwacht dat de uitgaven bijstand in 2021 met 7,4% stijgen ten opzichte van 2020. Daar waar 2020 ook al een stijging kende. Begin oktober 2020 heeft het rijk de voorlopige verdeling van de Buig-budgetten voor 2021 bekend gemaakt. Deze vallen fors hoger uit dan de budgetten voor 2020, echter circa driekwart van de toename van het voorlopige macrobudget wordt gereserveerd voor een uitgestelde uitkering waarbij in de verdeling rekening kan worden gehouden met verschillen tussen gemeenten voor de te verwachten extra bijstandsuitgaven als gevolg van COVID-19. In 2021 wordt de wijze waarop dit deel van het budget wordt verdeeld bij ministeriële regeling nader ingevuld. VNG en gemeenten zullen betrokken worden bij het bepalen van de verdeelsleutel voor dit deelbudget. Wat dit voor de gemeente Veenendaal gaat betekenen, is op dit moment nog niet te zeggen en is naast de exacte verdeling van het macrobudget ook afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal cliënten en de bijbehorende bijstandsuitgaven. In de bestuursrapportages voor 2021 zal hierover nader worden gerapporteerd.

Meer mensen in de bijstand, betekent ook dat de gemeente meer lasten moet maken voor re-integratiekosten en armoedebestrijding. Het Rijk heeft aangekondigd het conjunctuureffect te betrekken bij het macrobudget en dat de gemeenten mogen rekeningen op een reële tegemoetkoming voor de Coronakosten. Daarom houden wij vooralsnog geen rekening met dit effect. Voor een volledig overzicht van de risico’s wordt verwezen naar de toelichting in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen

Terug naar navigatie - Uitgebreide informatie m.b.t. de majeure ontwikkelingen

In het voorgaande zijn de majeure onderwerpen al kort genoemd. Om de leesbaarheid zo optimaal mogelijk te maken is verdere gedetailleerde informatie per onderwerp verder uitgewerkt.

Gevolgen coronacrisis
De afgelopen periode zijn er vanuit verschillende instanties (waaronder het CPB, CBS, DNB en het IMF) schattingen en scenario’s opgesteld wat de effecten van Corona zijn op de economie en onze samenleving. Uit deze scenario’s blijkt een grote mate van onzekerheid, ingegeven door de onzekerheid met betrekking tot de ontwikkeling van het virus en de effecten hiervan op de samenleving. Deze onzekerheid voor wat betreft het verloop van de pandemie en de effecten daarvan op diverse terreinen in de samenleving, maken het onmogelijk een uitspraak te doen over de financiële impact van de pandemie voor de gemeente. Om enig inzicht te geven in de mogelijke financiële effecten voor de gemeente zijn twee benaderingswijzen bekeken: een ‘milde benadering’ en een ‘pessimistische benadering’. Het verschil in de benadering heeft hoofdzakelijk betrekking op de ontwikkeling van de pandemie en de reactie van de nationale overheid daarop alsmede de gevolgen daarvan voor de samenleving, zowel in economisch als in sociaal-cultureel opzicht.

Met deze benaderingswijzen zijn niet de uiterste marges rondom de financiële gevolgen voor de gemeente weergegeven. Gegeven de enorme onzekerheid kennen wij ook geen kansberekening toe aan één van beide benaderingswijzen. De werkelijkheid zal (in positieve of negatieve zin) van beide benaderingswijzen afwijken.

Op basis van de ontwikkeling van de pandemie, de reactie daarop van de nationale overheid en de gevolgen daarvan voor de samenleving, zowel in economisch als in sociaal-cultureel is in deze begroting gekozen voor de ‘milde benadering’. Deze milde benadering past bij de CPB basisraming en wordt algemeen gevolgd.

De milde benaderingswijze
In deze benadering is verondersteld dat de uitbraak van het virus onder controle blijft, waardoor de onzekerheid bij huishoudens en bedrijven afneemt en de economie weer op gang komt. De achterliggende gedachte is dat de contactbeperkende maatregelen effectief zijn en dat vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van testcapaciteit en behandelmethoden. Hierbij is aangenomen dat na de eerste lockdown er geen nieuwe (substantiële) contactbeperkende maatregelen moeten worden getroffen en dat de getroffen sectoren geleidelijk aan hun activiteiten weer kunnen oppakken. Tevens is verondersteld dat vanaf het tweede halfjaar van 2020 een (doorzettend) economisch herstel optreedt en dat de woningmarkt niet of nauwelijks gevolgen van de pandemie ondervindt. De impact van de pandemie op sociaal-cultureel terrein neemt niet of nauwelijks in omvang toe ten opzichte van de huidige situatie.

Gestreefd wordt de doelstellingen die de gemeente heeft onder ’normale’ omstandigheden zoveel mogelijk te realiseren. Dit in het besef dat door de omstandigheden niet alles kan worden gegarandeerd.
Verder is het van belang om een goede balans te hebben voor de aspecten :
• acute zaken worden aangepakt, bijvoorbeeld als door de gemeente gesubsidieerde instellingen of organisaties in liquiditeitsproblemen geraken;
• participatie van de samenleving als er ingrijpende maatregelen nodig zijn;
• het behoud van een goede financiële positie van de gemeente;
• monitoring van de financiële situatie en bepalen kritische indicatoren;

De aanpak in hoofdlijnen
De belangrijkste vraag is hoe incidenteel of structureel de effecten en de financiële gevolgen van de pandemie zijn. Ofwel hoe noodzakelijk is het om structureel in te grijpen in doelstellingen om de effecten van Corona te kunnen opvangen.

Structureel ingrijpen in het aanpassen van vaststaande doelstellingen is om meerdere redenen niet direct wenselijk:
- onzekerheden rondom Corona en daarmee de effecten op onze financiën;
- onzekerheid rondom compensatie Rijk;
- opbouw daarna is kostbaar en kost tijd;
- vraagt een gedegen proces om tot besluitvorming te komen, inclusief participatie.

In onze aanpak laten we Corona-ontwikkelingen ‘los’. Centraal staat dat we vasthouden aan onze huidige doelstellingen en we zien corona vooralsnog als incidenteel risico op onze begroting en het behalen van onze doelstellingen.

Hierbij stellen wij de volgende aanpak voor:
1. monitoren kritieke prestatie indicatoren;
2. opschalen wanneer nodig;
3. proces tot en met kadernota 2022-2025.

Deze onderdelen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

Monitoren kritieke indicatoren
In paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheer is een samenvattend overzicht opgenomen van de verwachte gevolgen op de gemeentelijke begroting. Dit overzicht vormt de basis om een eenvoudige en doeltreffende monitor op te zetten.

Voor deze monitoring van de situatie in Veenendaal worden de volgende indicatoren onderscheiden:
1. De stand van de algemene reserve.
2. Het risicoprofiel/weerstandsratio.
3. De solvabiliteit.
4. De schuldpositie.
5. Ontwikkeling meerjaren perspectief.

Voor deze indicatoren zijn waarschuwings- en kritische grenzen bepaald.

Opschalen wanneer nodig
Vooralsnog denken wij drie fases te kunnen onderscheiden:
1. Koers houden
2. Koers matigen
3. Koers verleggen

Op dit moment staan alle indicatoren op groen en kunnen wij koers houden.

De kenmerken van deze fase zijn:
• vasthouden aan doelstellingen conform afspraken raadsprogramma;
• voorzieningenniveau in stand houden;
• geen bezuinigingen doorvoeren;
• geen nieuw beleid / geen geld voor nieuw beleid vrij maken;
• wettelijke zaken honoreren en onontkoombare zaken scherp prioriteren;
• financiële gevolgen corona als incidentele tegenvallers aanmerken;
• inzet op volledige financiële compensatie van de extra kosten door het Rijk;
• inzet op versterking weerstandsvermogen gemeente.

In deze fase is het ook wenselijk om een integrale afweging voor ondersteuningen van partijen in de samenleving te maken. Extra ondersteuning is in sommige gevallen zeer wenselijk om onze doelstellingen overeind te houden. Een integraal afwegingskader zorgt voor duidelijkheid naar de samenleving en geeft bovendien meer zekerheid op de financiële invloed op onze begroting aan de voorkant.

Opschalen
Zodra één van de indicatoren door de waarschuwingsgrens gaat, zullen wij moeten beoordelen of dit een aanleiding is om maatregelen te nemen en over te gaan naar fase twee, koers matigen. Als er meer indicatoren door de waarschuwingsgrens gaan, blijft de eerste stap het beoordelen van de situatie aan de hand van de beschikbare informatie, maar is de kans dat conform fase twee aanvullende maatregelen genomen moeten worden groot.

Aanvullend op de koers in fase 1 denken wij dan aan maatregelen als:
• taken aan de markt en/ of aan de samenleving over laten;
• tijdelijk versobering uitvoering van taken/ verlaging kwaliteitsniveau;
• herprioritering van investeringen
• verdere toepassing van het profijtbeginsel (groter beroep op eigen verantwoordelijkheid);
• nog niet bestede budgetten herprioriteren / besteding uitstellen

Met deze maatregelen willen wij zoveel mogelijk vast blijven houden aan het breed gedragen raadsprogramma.

Koers verleggen
Als ondanks deze maatregelen één van de indicatoren door de ondergrens gaat, zullen we de koers moeten verleggen. Wij bevinden ons dan in fase 3.
• nieuwe wettelijke taken zo sober mogelijk uitvoeren;
• afspraken raadsprogramma herzien;
• prioriteren in doelstellingen;
• structurele bezuinigingsmaatregelen treffen;
• aanpassing voorzieningenniveau;
• financiële gevolgen corona deels als incidentele tegenvallers aanmerken en grotendeels als structureel aanmerken;
• inzet op substantiële financiële compensatie van de extrakosten door het rijk (bijvoorbeeld 75%);
• inwerking stellen van de financiële beslisboom raadsprogramma.

In deze fase is participatie gewenst/noodzakelijk

Sociaal domein
We werken aan een krachtig sociaal domein en zien dat het steeds meer de vorm krijgt zoals we die voor ogen hebben. De visie op het Sociaal Domein, model Veenendaal 2020 en het integraal beleidskader (IBK) vormen een stevig fundament. We zien Veenendaal steeds meer als een krachtige, inclusieve samenleving waarin iedereen zich naar vermogen kan ontwikkelen. Een samenleving waarin de inwoners van Veenendaal zich verbonden voelen en hun weg weten te vinden. Iedereen doet ertoe en mensen kunnen ook zelf binnen hun mogelijkheden aan die samenleving bijdragen. De visie voorziet in een goede sociale basis en waar mogelijk een beweging van zware naar lichte(re) vormen van ondersteuning, kortom: we werken aan zorg die past.

De keuzes die de afgelopen jaren zijn gemaakt vertalen zich in tal van ontwikkelingen. Veens Welzijn zal als nieuwe stichting vanaf 1 januari 2021 een spil vormen in de sociale basis. In de doorontwikkeling van de sociale basis gaat de stichting een belangrijke rol vervullen, waar verenigingen, bedrijven, religieuze instellingen en diensten mensen in verbinding brengen en elkaar helpen. In verbinding met Veens Welzijn verwachten we eventueel te ontwikkelen aanbod te ontdekken. Met deze kennis zal het mogelijk zijn activiteiten binnen het sociaal domein nog beter aan te sluiten.

Ook de activiteiten op het gebied van schulddienstverlening ondergaan een verandering. De werkzaamheden van het Budget Advies Centrum (BAC) worden vanaf 1 januari 2021 geïntegreerd in de gemeentelijke werkzaamheden van schulddienstverlening. De taak vanuit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) gaan we per 1 januari 2021 zelf uitvoeren onder de naam BudgetLoket. De werkwijze van eerder en snellere hulp gaan we in 2021 verder ontwikkelen en we versterken niet alleen de regiefunctie maar ook de ketensamenwerking.

We zorgen ervoor dat de kwaliteit van zorg, de organisatie ervan én de financiën zoveel mogelijk met elkaar in evenwicht zijn, In dat opzicht zien we dat het sociaal domein een stevige stempel drukt op deze begroting. Zonder bijsturing dreigt het evenwicht verstoord te raken; er ontstaan dan tekorten.
De afspraak in het raadsprogramma ‘tekorten binnen het sociaal domein lossen we op binnen het sociaal domein’ is leidend. In de aanloop naar deze begroting is hierover ook met de raad uitvoerig gesproken. Mede na intensieve gesprekken met aanbieders van zorg zijn met name binnen het domein jeugd scherpe keuzes met de gemeenteraad besproken die bij moeten dragen aan het herstel van het eerdergenoemde evenwicht.

De decentralisatie van de jeugdhulp naar de gemeenten had als doelstelling minder jeugdigen onnodig te medicaliseren en in zware jeugdhulp te laten belanden. Deze doelstelling blijft onverminderd belangrijk. De overschrijdingen in de jeugdhulp zijn voor ons dan ook niet primair een financieel probleem, maar een indicatie dat de onderliggende problematiek nog steeds onvoldoende wordt opgelost. Daarom zijn wij zeer gemotiveerd, binnen de soms beperkte mogelijkheden en de afspraken die wij maken binnen de regio, om deze onderliggende problematiek te blijven aanpakken. Daar zijn onze maatregelen dan ook op gericht. Als college geloven wij er in dat de voorgestelde maatregelen passen binnen de inhoud en de visie die wij hebben op jeugdhulp. Met aandacht voor zowel de kwalitatieve, organisatorische als financiële monitoring van de uitwerking van deze maatregelen. In het belang van onze ouders, kinderen en gezinnen gaan wij namelijk voor jeugdhulp die past.

Er is in de tijd gezien een groeipad voorzien waarmee we de benodigde maatregelen gerealiseerd willen hebben. In gesprek met het CJG en specialistische aanbieders willen we gezamenlijk komen tot een passende vorm van hulp die kwalitatief goed, maar ook betaalbaarder wordt. We zullen komen tot een scherpere afbakening van voorzieningen en een begrenzing van hulp. Zo willen we ook goed kijken naar het gebruik van verstrekte voorzieningen en bij niet gebruik van die voorzieningen kijken wat de oorzaak hiervan is om vervolgens gepast bij te sturen.
Bij aanbieders van zorg zullen we kritisch kijken naar de kwaliteit van de geleverde zorg en de mate waarin gericht gewerkt wordt aan de vooraf scherp geformuleerde behandeldoelen. Bewezen effectiviteit van hulp zal steeds vaker bepalend zijn voor intensiteit en duur van ondersteuning. Ingegeven vanuit de visie op het sociaal domein doen we een nadrukkelijker beroep op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van mensen en hun omgeving, niet voor elke hobbel in het leven is hulp of ondersteuning vanuit de gemeente wenselijk of nodig.

Financiële ontwikkelingen

In onderstaand overzicht (aan de orde geweest tijdens begrotingstafel 3 d.d. 22 september 2020) worden de verwachte tekorten in de komende jaren bij het sociaal domein en de hierdoor te nemen maatregelen inzichtelijk gemaakt.

Toelichting op bovenstaande tabel
De taakstelling op jeugd van € 1,5 mln. (verbeterprojecten jeugdhulp, begroting 2019-2020) wordt vanaf 2020 ter waarde van € 625.000 gerealiseerd door aanvullende maatregelen waarover in juni 2020 met het CJG afspraken zijn gemaakt. Deze afspraken hebben betrekking op:
1. Het afremmen van de instroom
Onder andere door de pilot beperken open inloop (werken op afspraak, max. aantal afspraken per week, wachtlijst) investeren op kwaliteit en zorgvuldigheid. Dit heeft tot op heden nog niet tot wachtlijsten bij de toegang van het CJG geleid.
2. Kaders en normen binnen het CJG
Actieve sturing op het terugdringen aantallen naar specialistische zorg, inclusief afspraken met de belangrijkste aanbieders en
3. Vergroten van invloed op het logistieke proces bij de aanbieders
Scherpere triage, strakker sturen op duur, intensiteit en doelrealisatie. Basisnorm behandeling max. 6 maanden

De ‘scherpe keuzes’ (regel 1 t/m 5) bestaan uit maatregelen voor een totaalbedrag van € 500.000. Deze keuzes zijn afgestemd en besproken met het CJG en de raad (op 22 september jl.), waarbij de financiële impact van de maatregelen zijn gebaseerd op een educated guess, een (gerichte) inschatting op basis van de ervaringen en (praktijk)kennis die we de afgelopen jaren hebben opgedaan. We onderkennen de risico’s/onzekerheden bij de voorgestelde keuzes.

De maatregelen voor Wmo materieel (regel 6) worden in 2021 gehaald door onder andere de kosten voor toegankelijkheid van gebouwen neer te leggen bij de eigenaren van die gebouwen, het niet-gebruik van scootmobielen te beoordelen en nadrukkelijker te kijken naar alternatieve/goedkopere bouwkundige aanpassingen. We zijn genoodzaakt om verdere maatregelen te treffen voor de jaren 2022 en verder. Om het totaal besparingspotentieel na 2022 te halen zullen in 2021 aanvullende voorstellen volgen.

Voor Wmo immaterieel (regel 7) worden de maatregelen in 2021 gehaald door vanaf eind 2020 verschillende soorten van toetsen uit te voeren onder aanbieders van immateriële zorg. Om ondersteuning te verlenen aan diegenen die deze ook nodig hebben, is het gewenst en noodzakelijk om vast te stellen dat de zorg rechtmatig en doelmatig plaatsvindt. In 2021 en de volgende jaren zetten we steeds verder in op het terugdringen van uitgaven Wmo Immaterieel door onder andere meer (sneller) af te schalen op zware beschikkingen en onder andere gebruik te maken van regresrecht (het verhalen van Wmo kosten bij voorliggende verantwoordelijken, bijvoorbeeld verzekeraars). Het oplopende te besparen bedrag is gebaseerd op een inschatting, afgeleid van de uitgaven aan immateriële zorg. Het groeipad wordt benut om gerichte maatregelen nader uit te werken, voorzien van een specifiekere financiële onderbouwing. Het Wmo forum wordt bij het vervolg nauw betrokken.

Over de gebundelde uitkering voor het bekostigen van uitkeringen (BUIG, regel 8) is afgesproken dat ze buiten beschouwing blijft. Vooralsnog is voor het onderdeel participatiebudget (regel 9) geen taakstelling opgenomen. Het participatiebudget wordt voornamelijk ingezet voor re-integratie van uitkeringsafhankelijke mensen. Een taakstelling/korting op dit budget achten we door de impact van corona nu onwenselijk en onverstandig.

In de meerjarenramingen wordt voor het sociaal domein rekening gehouden met zowel de verwachte loon-/prijsstijgingen als de volumestijgingen op basis van de percentages van het CPB.

De raad heeft in de Programmabegroting 2019 besloten op de lasten van jeugd in 2021 een bedrag van € 430.000 en vanaf 2022 een bedrag van € 860.000 in te boeken als opbrengst van de afremming van de volumegroei bij jeugd. Als toelichting is hiervoor in deze begroting opgenomen dat de uitvoering van model Veenendaal de komende jaren de groei van het volume moet doen afnemen. Daarnaast heeft het Rijk ook geconstateerd dat de groei afneemt.

In de programmabegroting 2021 stellen wij de reductie van de groei van jeugd niet vast op bedragen van € 430.000 of € 860.000 maar op een percentage, namelijk op 50% van de door het CPB geprognosticeerde groei voor de jaren 2020-2024. Dit enerzijds omdat de afremming van de groei in 2020 is vertraagd en anderzijds omdat er op percentages beter is te sturen dan op absolute bedragen. Het gevolg hiervan is dat de reductie van de groei op jeugd € 262.000 i.p.v. € 430.000 in 2021 en vanaf 2022 niet € 860.000 per jaar, maar in 2022 € 516.000, in 2023 € 781.000 en in 2024 € 1.057.000 bedraagt.

In de begroting 2021 is ook voor de Wmo uitgegaan van een reductie op de volumegroei van 50%. Dit is een nieuwe maatregel om te komen tot een sluitende begroting in 2021.

We stellen onszelf tot doel de groeipercentages van het CPB voor jeugd (regel 10) en Wmo (regel 11) voor 50% in te lopen door scherpe uitvoering van scherpe gemeentelijke uitvoering en zorg te bieden aan mensen die dat écht nodig hebben. 

Gemeentelijke organisatie en noodzaak versterking formatie
Inleiding

We hebben een organisatie die pal staat voor het handhaven van adequate dienstverlening aan onze inwoners, instellingen, ondernemers en het gemeentebestuur. Daarmee is zij een instrument om de gemeentelijke doelstellingen en verplichtingen te realiseren. Onze organisatie wil constant in beweging zijn en inspelen op de ontwikkelingen in de samenleving, niet vanuit een standaardstructuur maar met ruimte voor verschillen en beweeglijkheid. We denken en handelen daarbij vanuit rollen en opgaven.

Van belang is dat Veenendaal een bestuurskrachtige gemeente is en blijft die allereerst de eigen samenleving goed kan bedienen en ook zijn strategische positie in provincie en regio inneemt en kan behouden. We blijven er alles aan doen om de kwaliteit van de dienstverlening op een hoog niveau te houden maar de gewenste uitvoering staat op dit moment onder druk. We constateren dat het aantal taken dat de gemeente moet uitvoeren alsmaar toeneemt, de rijksoverheid stapelt de ene eis op de andere maar het uitvoeringsbudget wordt door het Rijk niet/onvoldoende meegeleverd.

Als gevolg daarvan komen we onvoldoende toe aan die zaken die we ons voorgenomen hebben en moeten doen. Dat kan gevolgen hebben voor de dienstverlening, het voldoen aan wettelijke eisen en de gewenste kwaliteit van de te nemen besluiten maar zeker ook voor het niet (op tijd) kunnen leveren van toegezegde stukken. Het investeren in het op- en aanpakken van zaken en onderwerpen die we als gemeente te doen hebben is daarmee van primair belang. Dat daarvoor voldoende en gekwalificeerde mensen noodzakelijk zijn vloeit daaruit vanzelfsprekend voort.

Dat er nu wordt gevraagd om uitbreiding van de formatie levert een dilemma op. Aan de ene kant is er voor het uitvoeren van de wettelijke taken en het bereiken van onze doelstellingen extra formatie nodig, aan de andere kant hebben we te maken met een financieel vraagstuk als gevolg van de coronacrisis en binnen het sociaal domein. Wij hebben de formatievraag daarom teruggebracht tot het meest noodzakelijke en onontkoombare. Dit leidt voor 2021 tot een formatie-uitbreiding met 25 fte Hieronder gaan we daar nader op in.

Voorgeschiedenis

In 2019 is met de raadscommissie regelmatig van gedachten gewisseld over de vraag of de gemeentelijke organisatie toegerust is op het uitvoeren van het (toekomstige) takenpakket. Nagegaan is of, in het licht van de financiële opgaven in het sociaal domein, de kosten van de gemeentelijke organisatie beperkt zouden kunnen worden. Bij de beantwoording van deze vragen is geconcludeerd dat de gemeentelijke organisatie in formatieve zin kostenefficiënt is en is aangetoond dat – op basis van rapportages van het A&O-fonds en diverse benchmarks – onze gemeentelijke organisatie structureel een lagere formatieve omvang heeft dan vergelijkbare gemeenten. De in 2019 door het A&O-fonds opgestelde rapportage laat zelfs zien dat de gemeente Veenendaal ongeveer 78 fte minder heeft dan gemeenten uit dezelfde grootteklasse (zie de tabel hierna).

De organisatie mag dan kostenefficiënt zijn, zij is echter kwetsbaar met het oog op het effectief uitvoeren van het takenpakket en de verwachte uitbreiding van taken in het fysieke en het sociale domein en ten aanzien van automatisering/ICT.

Uit een inventarisatie op basis van de teamplannen voor 2020 is gebleken dat voor de uitvoering van de (toekomstige) taken de komende jaren structureel minimaal zo’n 50 fte extra nodig is. Deze ontwikkeling/groei wordt in veel gevallen bevestigd door onderzoeken die op de onderscheidene vakgebieden naar zowel kwantiteit als kwaliteit zijn uitgevoerd. Hiermee wordt vanaf de werkvloer bevestigd wat de A&O-rapportage al aangeeft: de formatie van de gemeentelijke organisatie in Veenendaal is krap en daarmee kwetsbaar.

Wet- en regelgeving

De belangrijkste knelpunten zien we daar waar nieuwe wet- en regelgeving zich aandient, maar ook waar we als gemeente hebben te voldoen aan steeds meer eisen op het gebied van rechtmatigheid. Bij nieuwe wet- en regelgeving kunnen als voorbeelden worden genoemd de invoering van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, het Besluit digitale toegankelijkheid overheid maar ook de landelijke afspraken uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet ten aanzien van onder andere klimaatadaptatie, de Transitievisie warmte en de Regionale Energiestrategie. Verder moet er rekening worden gehouden met de vanaf 2021 in te voeren verplichte rechtmatigheidsverantwoording door het college.

Het voldoen aan de geldende en toekomstige rechtmatigheidsvereisten wordt ons niet alleen door de accountant voorgehouden, ook uit andere onderzoeken komt naar voren dat de gewenste kwaliteit op diverse dossiers vanwege achterblijvende formatie onvoldoende kan worden gewaarborgd. Het gaat dan onder andere over het op orde brengen van onze inkoopfunctie, de juridische kwaliteit, handhaving maar ook over informatievoorziening en -beheer waar we om te voldoen aan de eisen van informatieveiligheid de ontwikkelingen en innovaties zullen moeten volgen. Verder vraagt de archieffunctie blijvende aandacht om te voorkomen dat er een aanwijzing komt vanuit de provincie. In de hierna opgenomen tabel geven we een overzicht van de taken waarvoor op grond van wet- en regelgeving formatie-uitbreiding noodzakelijk is.

Tabel grondslag uitbreiding formatie

Taak Wettelijk voorschrift
Inkoop Europeesrechtelijke regelgeving t.a.v. aanbesteding
Energieneutraal 2035 Klimaatwet en Klimaatakkoord
Omgevingswet Omgevingswet
Toegankelijkheid overheidsinformatie Gemeenten moeten voldoen aan het tijdelijk Besluit digitale toegankelijkheid overheid.
Personeel en organisatie Uitvoering Wet normalisering rechtspositie ambtenaren
MO-uitvoering Uitvoering van de Wmo en andere sociale wet- en regelgeving
Communicatie en representatie Raadsprogramma: Positie in netwerk regio, kabinet, externe contacten provincie, rijk
Groenbeheer Onder andere regelgeving inzake klimaatadaptatie
Regisseur Wonen, welzijn, zorg Coördinatie diverse zowel lokale als landelijke zorgwetten en –regelingen
Boa-handhaving Handhaving wet- en regelgeving (o.a. corona)
Handhaving omgevingsrecht Besluit raad inzake VTH-beleidsplan
Informatievoorziening Opgave informatiesamenleving. Techniek loopt achter. Is noodzakelijk instrument om te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving
Informatiebeheer/ archivering Archiefwet, archiefbesluit en archiefregeling (maar ook AVG, Wob en toekomstige Wet open overheid)
Control Wijziging Gemeentewet inzake rechtmatigheids- verantwoording door college over verslagjaar 2021

Aanpak

Om deze knelpunten aan te pakken zijn binnen de organisatie reeds stappen gezet. Deze leiden er echter niet toe dat alle formatieve knelpunten worden opgelost. Verdere stappen zijn noodzakelijk.

Enkele voorbeelden van reeds gezette stappen zijn:
* De afgelopen tijd hebben we gemerkt dat de bestaande organisatiestructuur belemmerend werkt ten opzichte van het aanpassingsvermogen. De verschillende uitdagingen vragen om een wisselende samenstelling van de teams die ermee aan de slag gaan. Daarom is in een proces van doorontwikkeling op zoek gegaan naar andere vormen om het werk in te richten, zodat we:
- focus kunnen leggen op politieke, maatschappelijke of financiële ontwikkelingen;
- eenvoudiger verschillende disciplines bij elkaar kunnen brengen (samenwerking met in- en externe partners);
- regie kunnen voeren op grote dossiers, en
- integraal werken vanuit inhoudelijke thema’s.
Deze meer flexibele manier van samenwerken vraagt ook om passend gedrag. De verdere doorontwikkeling van onze wendbare en adaptieve organisatie is daarbij als doel gesteld.

Een opgave gaat altijd over een verandering in de samenleving. Die verandering is complex en vraagt veel van onze samenwerking, in- en extern. Burgers en bedrijven verwachten van de overheid dat er krachtig en snel wordt ingespeeld op de mogelijkheden die zich voordoen omdat het inhoudelijk, politiek, maatschappelijk en organisatorisch om een belangrijke verandering gaat. Door deze vraagstukken vanuit een opgave (integraal) te benaderen bieden we focus, een voor alle betrokken gemeenschappelijk richtpunt voor het handelen, is er regie op de uitvoering en kan er effectiever en efficiënter worden gewerkt om de gewenste situatie ook werkelijk te realiseren. De opgaven waarmee we nu aan de slag zijn:
• Groei en bloei
• Sociaal domein
• Informatiesamenleving

Tevens wordt de corona-aanpak opgavegericht aangestuurd.

Naast het werken met opgaven zijn overlegvormen aangepast, is uitdrukkelijk stilgestaan bij hoe wordt samengewerkt en is er aandacht voor de rol van de medewerkers en hun talenten. Ook herprioriteren we intern werkzaamheden zodat we mensen inzetten waar dat het meest nodig is. Wij zijn ervan overtuigd dat deze integrale aanpak eraan bijdraagt dat onderwerpen efficiënt en effectief worden opgepakt.

Voor de organisatie betekent dit concreet een beweging naar minder management en het versterken van de strategische kracht van de organisatie. De teams gaan de basis vormen van de organisatie en leveren een efficiënte en effectieve inzet van capaciteit, talent en expertise. We hebben daarbij voortdurende aandacht voor de ontwikkeling van de vaardigheden van onze medewerkers. Verder vraagt dit om een constante afweging van doelen en prioriteiten waarbij de capaciteit wordt ingezet waar concreet de prioriteiten liggen.
Voor de organisatie hanteren we 4 kernwaarden om tot een optimaal resultaat te komen:
Samenwerken
Toegevoegde waarde
Energie/werkplezier
Resultaatgericht

Al onze medewerkers hebben waarde, of ze nu kort of al langer in dienst zijn. We investeren doorlopend in hun ontwikkeling. Door verloop in de organisatie, medewerkers gaan met pensioen of vinden elders een andere baan, komen er steeds weer nieuwe medewerkers binnen. Het is van belang dat zij door zittende medewerkers vanuit hun senioriteit kunnen worden meegenomen in de wijze waarop onze gemeente werkt en welke doelen zij nastreeft. Aan de andere kant brengen zij altijd andere capaciteiten en nieuwe inzichten mee; sommigen vanuit ervaring bij andere organisaties, anderen net vanaf de opleiding met de intentie om veel te leren over het werken bij een gemeente. De organisatie blijft daardoor in beweging.

* Verder zetten we in op het zoveel als mogelijk beperken van inhuur. Hoewel het op de arbeidsmarkt steeds moeilijker is voldoende gekwalificeerde medewerkers aan te trekken wordt er alles aan gedaan om het invullen van reguliere vacatures door middel van inhuur te beperken. Te denken valt aan het gebruik maken van tijdelijke arbeidsovereenkomsten en flexibele inzet van eigen personeel/ stimuleren van interne mobiliteit. Eigen medewerkers zijn nu eenmaal meer betrokken en het is daardoor ook mogelijk kennis in huis te ontwikkelen en te houden. Aan het inhuren van personeel valt niet altijd te ontkomen. Uitgangspunt daarbij is dat eigen medewerkers zich richten op wat nieuw is en moet worden opgepakt. Om kwetsbaarheid te voorkomen wordt inhuur zoveel als mogelijk ingezet voor het uitvoeren van de reguliere taken (overlap tussen oud en nieuw).

Tabel inhuur (Bron: A&O-fonds over 2019)

  Inhuur (in % van de loonsom)
Veenendaal 13,2%
Gemeenten 50-100K inw. 17,2%
Alle gemeenten 17,9%

* Onderzocht wordt of het – los van de formele constructies via de Wet gemeenschappelijke regelingen – op verschillende terreinen samenwerken met andere gemeenten wellicht nog meer mogelijkheden biedt. Zo wordt met omliggende gemeenten nu al samengewerkt binnen het sociaal domein, belastingen, ict, etc.

En verder

Uitgangspunt moet zijn dat bij nieuwe doelstellingen en bij nieuwe initiatieven steeds direct de consequenties voor de bedrijfsvoering in beeld moeten worden gebracht. Tenzij bewust bestaande taken worden afgestoten is voor nieuw en extra werk extra formatie noodzakelijk. Het is van belang dat in voorstellen en besluiten van raad en/of college hier aandacht voor is. Daarbij zullen wij uiteraard eerst intern bekijken of we het zelf kunnen opvangen. Komt er bijvoorbeeld capaciteit vrij omdat een eerdere opdracht is afgerond, kan er herprioritering in activiteiten plaatsvinden of kan de (nieuwe) activiteit worden meegenomen in activiteiten die we toch al doen.

Overwogen is om voor te stellen de formatie in één keer met zo’n 50 fte te verhogen. Dat zou recht doen aan de bestaande behoefte, noodzaak en achterstand ten opzichte van vergelijkbare gemeenten. Echter, gelet op de financiële situatie van de gemeente achten wij dit nu geen reële optie.

Op basis van de afweging van wat voor een goed functioneren van de organisatie vanaf 2021 noodzakelijk is, om te voldoen aan wet- en regelgeving, onze doelstellingen en de eisen van rechtmatigheid, om hier adequaat op in te spelen en tevens te voorzien in onze reguliere taken stellen wij de raad voor om als eerste stap met ingang van 1 januari 2021 de formatie met ca. 25 fte uit te breiden. Na de behandeling van de Kaderbrief is dit uitgebreid met 1 fte vanwege de noodzaak om op basis van een komende wijziging van de Gemeentewet aan de slag te gaan met het opzetten van de rechtmatigheidsverantwoording door het college. Hoewel wij ons er van bewust zijn dat wij niet alle nieuwe formatie per 1 januari 2021 in dienst zullen hebben is het noodzakelijk om over het hele jaar 2021 over het gevraagde budget te beschikken. Gelet op de dringende noodzaak de uitvoering van bepaalde taken zo snel als mogelijk op te pakken hebben wij reeds – onder andere via inhuur – capaciteit in huis moeten halen. In de tweede bestuursrapportage 2020 is de raad daarover geïnformeerd (geen structurele afspraken en kosten 2020 dekken vanuit reserve bedrijfsvoering).

In de op de programmabegroting volgende P&C-documenten zullen wij de raad aanvullend voorstellen doen om te bereiken dat over een (klein) aantal jaren de formatie op een noodzakelijk peil is gebracht. Voordeel daarvan is dat maatwerk kan worden geleverd en kan worden ingespeeld op zich in die periode voordoende (nieuwe) ontwikkelingen waardoor wellicht soms meer, soms minder formatie nodig is. Ook gebruiken wij de komende periode om andere opties verder te verkennen en daarmee behoefte, noodzaak en oplossingen steeds scherper in beeld te brengen.

Omgevingswet
In mei 2020 is bekend geworden dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet met 1 jaar is verschoven naar 1 januari 2022. Dit als gevolg van de corona-crisis en de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet. In de wet komen 26 wetten samen met regelgeving over de fysieke leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie (definitief vastgesteld december 2020) wordt stapsgewijs een Omgevingsplan opgesteld. Dit is een complex en ingewikkeld (juridisch) proces, wat veel voorbereidingstijd vergt. Tevens wordt een participatietraject gevolgd. Uiteindelijk moet dit leiden tot de opstelling van een Omgevingsplan deel I. Vanaf 2022 worden er gebiedsgerichte Omgevingsplannen opgesteld welke door de raad worden vastgesteld. Ten behoeve van de Implementatie Omgevingswet worden extra kosten gemaakt voor inhuur (bij voorkeur vervanging van regulier werk, zodat eigen medewerkers ingezet kunnen worden bij de implementatie), specialistische kennis (bijv. juridisch, ICT, bedrijfskundig), communicatieactiviteiten, ICT en extra scholing. Het gaat om (eenmalige) out-of-pocket kosten. Dit ter voorbereiding op besluitvorming in de gemeenteraad (Omgevingsvisie en Omgevingsplan) en voorbereiden ambtelijke organisatie (herinrichting werkprocessen, ontwikkeling personeel, etc.). In de begroting voor 2021 is een bedrag van € 400.000 opgenomen; in de begroting van 2020 een bedrag van € 850.000. Eventuele restanten in 2020 worden middels de jaarrekening overgeheveld naar 2021. De structurele meerjarige kosten zijn opgenomen in de programmabegroting. In 2020 is, via de VNG, het gesprek gestart met het Rijk over compensatie van deze kosten (in het licht van de totale begroting).

Gelijktijdig met de Omgevingswet treedt ook de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) in werking. Deze wet heeft als doel de kwaliteit van het bouwtoezicht te verbeteren door het inschakelen van private kwaliteitsborgers. Hoewel deze wet losstaat van de Omgevingswet, zijn er wel inhoudelijk raakvlakken. De Omgevingswet en daarmee ook het Omgevingsplan gaan over de juridische en ruimtelijke kant van de vergunningverlening. Het technische aspect van de vergunningverlening wordt gereguleerd door de Wkb. Als gevolg van het inwerkingtreden van deze wet is de gemeente niet meer verantwoordelijk voor de technische toetsing van de aanvragen omgevingsvergunning en het toezicht hierop. Deze werkzaamheden worden in opdracht van en voor rekening van de vergunninghouder uitgevoerd door een zogenaamde private kwaliteitsborger. Hoewel de Wkb inmiddels door beide Kamers is aangenomen, is er nog wel veel discussie over de zogenaamde ‘voorhang van het Ontwerpbesluit kwaliteitsborging’. Vanuit de Kamers zijn veel vragen gesteld, met name over de rol van de gemeente. De minister bereidt een inhoudelijke reactie voor.

De Wkb wordt in 3 fases ingevoerd. Er wordt gestart met de eenvoudige bouwprojecten (gevolgklasse 1). Op termijn volgen eventueel de meer complexere bouwprojecten. In gevolgklasse 1 vallen alle (uitbreidingen van) grondgebonden woningen en bedrijfspanden van maximaal 2 bouwlagen.

De Wkb heeft gevolgen voor zowel de vergunningverlening als het toezicht en handhaving.
De vergunningverlening in de gemeente Veenendaal is 100% kostendekkend. Doordat het technisch aspect van de vergunningverlening wordt ondergebracht bij de private kwaliteitsborgers, vermindert de gemeentelijke inzet voor de vergunningverlening en worden de leges dus ook lager. Naar verwachting gaat het om 20% van de leges. De komende periode wordt onderzocht wat de exacte gevolgen zijn.

Gedurende de bouw houdt de private kwaliteitsborger toezicht. Na oplevering en ingebruikname van het bouwwerk verschuift deze verantwoordelijkheid naar de gemeente. Op dit moment is nog onduidelijk of dit gaat leiden tot een toename van de inzet van de toezicht- en handhavingscapaciteit. Aan de hand van landelijke proefprojecten komt hier de komende periode meer duidelijkheid over.

Uitwerking Klimaatakkoord: extra taken Energietransitie en Aardgasvrije wijken in programma ENV2035
Het programma Energieneutraal Veenendaal 2035 1e fase (planperiode 2017-2021) gaat in 2021 het afrondende jaar in. Toen in 2017 het plan werd vastgesteld, was nog geen sprake van een landelijk klimaatakkoord. Inmiddels is dat er wel en dit heeft een aantal gevolgen voor het laatste jaar van de 1e programmaperiode en vormt een aantal kaders voor de volgende programmaperiode van de energietransitie (2022 – 2025):

Als eerste stap maken alle gemeenten (uiterlijk in 2021) voor de periode 2022-2030 een Transitievisie Warmte met daarin de route naar energiebesparing en uiteindelijk aardgasvrij maken van bij elkaar opgeteld 1,5 miljoen gebouwen in de periode t/m 2030 (± 20% van het totaal). De regio’s maken (ook uiterlijk in 2021) een RES (Regionale Energie Strategie) met daarin de route naar (gezamenlijke) energie opwek. Veenendaal heeft de route naar energiebesparing en opwek al verwoord in het Programmaplan ENV2035 voor de periode 2017-2021.
De vervolgstappen voor de energiebesparing met wijkgerichte aanpak worden aangegeven in de Transitievisie Warmte 1.0 (voorjaar 2021) en verder uitgewerkt in een 2e Programmaplan ENV voor de periode 2022-2025 (najaar 2021). In de Transitievisie Warmte 1.0 wordt daarnaast de route aangegeven naar het aardgasvrij maken van de eerste wijken in Veenendaal in de periode tot 2030. Daarbij streven we in ieder geval (zoals landelijk is aangegeven) naar 20% van de 27.500 woningen, dus 5.500 woningen aardgasvrij in 2030.
Voor de uitvoeringskosten van de Transitievisie Warmte en het stimuleren van energiebesparing bij inwoners in 2020 en 2021 heeft het rijk al € 257.000 bijgedragen in de decembercirculaire 2019. Hiermee kunnen deze extra
werkzaamheden tot en met 2021 binnen het programma bekostigd worden.

Met de (landelijke) planning voor aardgasvrije wijken halen we onze ambitie niet om in 2035 energieneutraal en aardgasvrij te zijn. Gezien deze landelijke ontwikkeling omtrent het aardgasvrij maken en de daarbij behorende nieuwe inzichten over de enorme organisatorische en financiële gevolgen van het vasthouden aan de deadline van 2035, beschouwen we de deadline van 2035 niet meer als reëel en geven we als voorkeursvariant de 2050-variant aan. Wij hebben ter onderbouwing van deze keuze de twee varianten onder elkaar weergegeven.
Uit deze nieuwe voorlopige inzichten over de omvang van de werkzaamheden omtrent de energietransitie inclusief aardgasvrij, blijkt dat het tempo dat in 2017 in Veenendaal is ingezet, zeker nodig zal blijven ook al verschuift de deadline naar 2050. Het is dus geen kwestie van een lager tempo of lagere ambitie, maar een gevolg van nieuwe inzichten over de omvang van de transitie en de impact daarvan op de gemeentelijke (financiële) organisatie en de inwoners van Veenendaal.

Voorjaar 2021 (na de kabinetsformatie) wordt duidelijk welke uitvoeringslasten het rijk gaat rekenen voor de periode vanaf 2022 voor het opstellen en uitvoeren van zo’n 18 wijkuitvoeringsplannen aardgasvrij en het gemeentebreed informeren van inwoners over energiebesparing. Het zal gaan om een substantieel aantal fte’s gedurende in eerste instantie de periode 2022 - 2030. In de voorlopige berekeningen van de ROB (raad van het openbaar bestuur) wordt uitgegaan van in ieder geval 15 fte extra voor een gemeente zoals Veenendaal (middelgroot, zonder veehouderijen en grootschalige opwek). Uit onze eigen voorlopige berekeningen komt een iets hoger aantal fte vanwege met name het sterk verstedelijkte karakter van onze gemeente. Hierdoor moet er voorlopig van uitgegaan worden dat de gemeente een resterend deel van de kosten zal moeten dekken. In de kaderbrief is een eerste inschatting gegeven van € 600.000 als benodigde extra structurele eigen bijdrage door de gemeente. Na verwerking van de voorlopige berekeningen van de ROB, is de inschatting voor de benodigde eigen bijdrage voor de gemeente iets lager uitgevallen, maar omdat de onzekerheidsmarge nog groot is, houden we vooralsnog € 600.000 aan als structurele eigen bijdrage vanaf 2022. Daarnaast is het voor de continuïteit en het hierboven aangeven tempo nodig al in 2021, direct na het besluit over de TVW 1.0 medio 2021 te starten met de voorbereiding van de eerste wijkuitvoeringsplannen, vooruitlopend op de rijksbijdrage (vanaf 2022). Dit betekent dat er een eenmalig bedrag van € 600.000 voor 2021 in de programmabegroting opgenomen is om deze opstart te financieren.

Bij de planningvariant waarin we onze ambitie voor 2035 aanhouden, moeten veel meer wijken tegelijk worden uitgevoerd en dus ook veel meer fte worden ingezet in de periode tot 2035. Dit betekent een hogere structurele eigen bijdrage van de gemeente voor die compacte periode, omdat de rijksbijdrage nog steeds uitgaat van een langere planning tot en met 2050 en dus lagere bedragen uitsmeert over een veel langere periode.
Ook in deze variant zullen we meteen vanaf medio 2021 moeten starten met de eerste wijkuitvoeringsplannen, vooruitlopend op de rijksbijdrage (vanaf 2022). Dit betekent dat er bij de 2035-ambitie ook een extra bedrag van
€ 600.000 (eenmalig) voor 2021 in de programmabegroting opgenomen moet worden om dit te financieren.

Begin 2021 wordt meer bekend over het advies van de ROB. De raad zal daar begin 2021 over geïnformeerd worden. Na de kabinetsformatie zal meer duidelijk worden over de verdeling van de bijdrage door het rijk en de consequenties daarvan voor de gemeentelijke begroting vanaf 2022.

Daarnaast zal de gemeentelijke organisatie zich in 2021 gaan voorbereiden op een uitbreiding die geleidelijk gaat groeien met 7 fte eind 2021 tot naar verwachting 20 tot 30 fte in de jaren daarna, ten behoeve van de uitvoering van de gemeentelijke taken van de energietransitie in het landelijke Klimaatakkoord.

Opgave Groei & Bloei
In de huidige fase van de opgave Groei & Bloei lag en ligt het zwaartepunt op de volgende strategische en tactische doelstellingen.

Strategisch niveau:
Na de verkenning in 2019 en vastlegging van een solide basis in overleg met onze provinciale en regionale omgeving, werd in 2020 al gewerkt aan een voortgezette verkenning tot nadere invulling van onze doelstellingen. Inzet hierbij was en is een verdergaande samenwerking met onze buurgemeenten en de provincies Utrecht en Gelderland gericht op ontwikkeling binnen en aan de randen van Veenendaal. We gaan daarbij onze posities verder versterken en uitbouwen om onze doelstellingen voor nu en op de lange termijn te bereiken. Concreet zal dit het nodige vragen van ons strategisch grondbeleid.

Tactisch niveau:
In de opgave wordt gestuurd op het verbinden van betrokkenen en hun dossiers om te komen tot een integrale gebiedsontwikkeling die recht doet aan de Bloei en Groei van de Gemeente Veenendaal. Bij de provincie Utrecht wordt, vanwege de vele sectorale trajecten die wij waarnemen, aangedrongen op het aanstellen van een accounthouder voor onze regio om de integraliteit van diverse dossiers te bewerkstelligen. Gestreefd wordt naar verdere intensivering en verdere concretisering van de samenwerking tussen de Utrechtse en Gelderse gemeenten en Provincies voor de uitwerking binnen zoekgebieden die in 2020 al een plek hebben gekregen in de Provinciale Omgevingsvisie Utrecht en de opgave groei en bloei en eind 2020 en eerste helft 2021 zullen gaan krijgen in uitwerkingsprogramma’s, de Ruimtelijk Regionale Verkenning Foodvalley en de Verstedelijkingsstrategie Arnhem/ Nijmegen/ Foodvalley. Het is hierbij van belang om grip te houden op de inbreng in alle overleggen. Daarvoor brengen wij overleggen en structuren in kaart zowel aan de Utrechtse- als aan de Gelderse kant van Foodvalley. Concreet voorbeeld is het traject ‘Groen Groeit Mee’ in Utrecht. In vervolg hierop gaan wij de inzet van collega’s uit de organisatie koppelen aan de doelen die we dienen in de verschillende ‘externe’ overleggen.
Belangrijk moment wordt het gesprek met de minister in het BO MIRT/Leefomgeving november 2020.